en nu over ons huis. als kind kon je je geen beter huis wensen. mijn vader betaalde in die tijd niet veel huur, waar tegenoverstond, dat hij zelf het hoogst noodzakelijke moest repareren. mijn vader was één van de zeven telgen uit een tilburgs aannemersgeslacht, en bovendien bestudeerd in de abracadabra en de meetkunde, zodat hij eigenlijk het best geplaatst was, om dat huis te huren. hij was leraar wis- en natuurkunde en in die tijd verdiende dat echt niet veel.
de voorgevel bestond uit een oude donkergroene gebladderde deur met klopper, later een trekhengsel voor de bel. in de deur was een ruitertje, waar je door kon kijken om te zien of de paardenkoopman al gearriveerd was en een horizontale sleuf met klepper, de belbrievenbus. boven de deur was een ruit van doorzichtig glas, die nog enigszins dunnetjes het licht doorliet, dat tevoren al gefilterd was door de lindebomen voor ons huis. de deur ging zijn gang in een lange geplavuisde corridor van een meter of twintig, die het huis in twee verdeelde.
aan de rechterzijde, langs de torenstraat, lagen achtereen en volgens de speelkamer, de zijkamer en de kelder. aan de linkerzijde de voorkamer, de tussenkamer, de keuken en de bijkeuken, vanwaar je door het achterraam kon kijken op het plaatsje en langs de werkplaatsen naar de enorme tuin, die er achter lag. de tussenkamer was eigenlijk een ruimte onder een zeer steile trap, die vanuit de gang naar boven liep en ik zeg zeer steil, omdat mijn moeder deze trap meerdere malen in stijl met haar achterwerk heeft genomen. tegenover de kelder bevond zich het toilet.
op het bovenverdiep lagen twee grote en twee kleinere slaapkamers. later werd daar nog een grote achterkamer aan toegevoegd. de slaapkamer van mijn ouders lag aan de voorkant over de hele breedte van het huis, en suite en gescheiden door een romantische boog en telde vier kozijnen, twee aan elke zijde. later werd het kleine kamertje tegen de ouderlijke slaapkamer verbouwd tot badkamer. de slaapkamermeubels waren heel romantisch en van oerdegelijke kwaliteit, omdat het de jaren moest trotseren.
aan de andere kant van de trap lag de jongenskamer, met een inkijkvenster boven de trap en waar in principe drie bedden opstonden nog van oude aupingveren voorzien. je kon de trap boven rechtsom volgen, twee maal haaks en zo verliep de bovengang over de ondergang. de kleine kamer naast de badkamer behoorde eerst aan mijn oudste en later aan mijn jongste zus toe. de half onder het dak liggende achterslaapkamer stond dan weer boven op zijkamer en via een deur kwam je op de vliering van de grote achterkamer.
deze achterkamer, die in het verlengde van de gang beneden lag, was wel minstens twaalf bij acht meter en geheel gebouwd door pa en zonen, een karwei dat later zijn zaad afwierp. aan de toren straat begrensd door een drietal grote ramen in kleine raampjes onderverdeeld en vooraan stond een grote uitschuifbare eettafel voor minstens een man of tien en in de vleugel daarachter de vleugel, een duitse duisberg, schoon van klank en kleur. op het bovenblad lagen achteloos enkele violen en de sleutel van de metronoom daarlangs.
dan in de achterhoek stond de ezel van mijn moeder en mijn vader stond er op. ook waren er enkele fauteuils naast de haard, waarop een brabantse stoof was aangesloten, die eerst op hete kolen en later op gas liep. dan weer enkele fauteuils en aan de tuinkant slechts één ruim raam met enkele gecapitonneerde stoelen er onder en een canapé daarlangs. daarbij hoorde natuurlijk een grote noten houten salontafel waarop de partituren met noten lagen. de balken aan het plafond liepen dwars op de lengte. ook had mijn vader een voetstuk gemaakt, waarop zijn cello stond.
vroeger was deze muziekkamer een ouderwets en antiek werkplaatsje, van vorm een soort kop-hals-romp boerderijtje, maar dan kleiner. vooraan stond de werkbank en het ijzergrut in apothekerskastjes, dan volgde een kleine doorgang naar een ruimere werkplaats waar verscheidene machines stonden voornamelijk voor houtbewerking. voor de ingang was een soort zitruimte, waarop je ook uitkeek vanuit het keukenraam en het dak was van gips en stro. in de hoek boven zetelde een nestje van gierzwaluwen, die jaarlijks vrolijk af en aan voerden en onze goedweervoorspellers waren.
achter dit antieke werkplaatsje en meer in de richting van de tuin, was een tweede nog ruimere werkplaats zo’n twintig meter lang. ik meen dat daar in de beginperiode de verzamelde kleding van de vincentiusvereniging bewaard werd en het rook er dan ook altijd naar mottenballen. het tuinpad was begrenst naar onze buur toe door een evenlange brede ligusterhaag en aan het begin van het tuinpad stonden enkele seringen, zowel witte als roze, die altijd heerlijk geurden en in het voorjaar concurreerden met lelietjes-van-dalen..
deze tweede achterbouw werd later de werkplaats van mijn vader. aan de torenstraat was deze toegankelijk middels een grote ronde groene poort met onhandig half uitslaande deuren, die bijna de hele torenstraat blokkeerde en daarom later vervangen werd door één grote schuifdeur. dan nog was het een kunst om de auto van mijn vader binnen te loodsen. daar stonden dan uiteindelijk de zeven houtbewerkingsmachines, waarvan ik mij er zes herinner, een schuurband, een grote draaibank, een cirkelzaagmachine, een lintzaag, een decoupeerzaag en een van dikte bank, die alle hout klein kreeg. natuurlijk waren er ook verscheidene types van gaatjesboorders.
wij maakten dankbaar gebruik van de draaibank om er dropwater in te maken van laurier en anijs, van de lintzaag om er lintwormen mee door te zagen en van de schuurbank, een waarmee je aan de lopende rol hout spiegelglad kon maken. wij hebben menig uurtje daar doorgebracht en ik moet zeggen dat deze toegepaste wiskunde ons later geen windeieren heeft gelegd. als handarbeider heb ik nog alle dag plezier van wat ik toen heb geleerd. aan de tuin zijde aan de kant van de torenstraat was een vierkante ruimte afgebakend, die insprong in de tweede achterbouw en het oorspronkelijke vincentiushok was, later ons tuinhok.
aan het begin van het gangpad was een groene deur, die toegang gaf tot de werkplaats en aan het eind een deur, die altijd op slot was omdat deze ook in de grote werkplaats uitkwam. daar stonden enkele rozen. de overgang naar de tuin werd begrensd door een sterappelboom, die meestal vrucht droeg en waar wij ons elk jaar ziek aan aten. de tuin was groot en werd aan de torenzijde begrenst door een lange houten schutting van een meter of dertig. achter in de tuin stond een zeer hoge schommel en nog een perenboom, die het meestal slecht deed. langs de border van de buren stonden enkele rode bessenstruiken.
de buren, de familie de bekker, waren vriendelijke brabantse mensen en wij kwamen daar regelmatig op de koffie. soms ook wel in hun tuin om er te eten van enkele verboden vruchten, hetgeen zij best wel zagen, maar er niet over klaagden omdat wij jong en enthousiast waren en bovendien hen hielpen met verschillende boodschappen. zij hadden een heerlijke goed onderhouden tuin, die leek op de hof van eden. hun familie bestond uit vier gezusters en één broer, die witte pater was, omdat hij in een lang wit gewaad liep met een rode fez daarboven.