2007/06/08

rond het marktveld


in de taalstraat aan gene zijde:

aan gene zijde woonden de volgende families: van zinnicq-bergman van oud adelijk geslacht en wonend in een soort vervallen en dus adelijke boerenhoeve, aan de taalstraat begrensd met een cementen schutting van een meter of vijftig en een ronde poort, die toegang gaf tot een pleintje met kinderkopjes geplaveid en een aantal oude grote bomen met veel lover. een tweetal stoere boerenzonen waren gespecialiseerd in het recht. een andere zoon heette olivier, deed eerst in auto’s en later in beveiliging (belsec) en was met mijn jongste zus maritza getrouwd. zij woonden in mol op een groot domein met een meertje (niet de molse meren). thuis werd er natuurlijk frans gesproken, zoals dat adel betaamt. ook de honden, golden retrievers, engels van afkomst, verstonden goed frans. zij hadden twee kinderen, barbara en oliviertje. barbara is biochemisch ingenieur en werkzaam bij de molse atoomcentrale.

iets verderop de familie van hooff, wim met een schildersbedrijf en zijn friese vrouw trees, blond van haar met blauwe doordringende ogen, een kunstenares en een vijftal kindergrut. later mankte zij wat, omdat zij het op haar heupen kreeg. bij hem in dienst als schilder was een zoon van de tandarts linsen, iets minder begaafd maar een prima vakman. met wim ben ik vele malen op kerkepad geweest om kleuradvies uit te brengen. ik herinner mij nog de kerk in odylliapeel. hij liet mij de kleuren kiezen en tot mijn grote verbazing veranderde hij niets aan de door mij gekozen combinatie.

de familie mens, manus mens, architekt van beroep en streng van aard en zijn vrouw wil, die voortdurend overspannen was en bij tijd en wijle werd opgenomen in reinier van arkel vanwege depressie. els, de oudste dochter heb ik uit het oog verloren, maar hun zoon herman zat bij mij in de klas en is later ook architect geworden. laatst op de begrafenis van mijn jongste zus maritza zag ik mieketine een mens en bomma, woonachtig in amsterdam. haar jongste zus wendel heeft destijds zelfmoord gepleegd en is dus een beetje familie van mijn jongste zus en van pauline woltring, de zus van mijn beste vriend bernhard, dochter en zoon van de direkteur van voorburg. van chiel, de jongste zoon van mens weet ik niet veel.

de familie grips met frits, de architect, die aan longkanker is overleden. hij bracht aanvankelijk het geld in en later uit huis. pieter de kleinkunstenaar, gymnasiast en enthousiast, dichter, tekenaar en boetseerder van klei uit de maasvallei en vooral humorist. hij was een graag geziene gast op feesten en toverde met zijn lantaarn-plaatjes bij iedereen een glimlach tevoorschijn. en mien beelden- en poppen- maakster, die het heel moeilijk had met roken en haar arsenal wel driemaal uitmaakte. allen leefden celibitair evenwel zonder akte. ik heb vele uren bij piet en mien doorgebracht in hun gezellig grote woonkamer met kleine rode plavuisjes en een oude brabantse stoof. buiten lag tegen het huis aan een groot hok, waar de maasklei in werd bewaard. de tuin zag uit op de dommel.

de familie snijders, een weduwvrouw omdat pa op een winterse sinterklaas avond te snel thuis wilde zijn en dus verongelukte. zijn zoon dirk was bevriend met mijn broer michael. zijn jongere zuster was een knap ding met golvend rossig haar en vrolijke ogen, waar moeder over waakte.

en op het maurickplein recht tegenover het marktveld dokter hillen in een statig huis van deftige makelei. hij was meer de huisarts van aristocraten en de meer gegoede burgerij. wij vielen daar dus niet onder, omdat mijn vader te weinig verdiende. wel maakte hij naam als leraar en organist. zijn halve leven heeft hij in de kerk al spelend doorgebracht. vaak ziek was hij dus niet.

in de taalstraat aan deze zijde:

ton vrenken gehuisvest in een oud herenhuis, kunstenaar van beroep en leraar aan de academie. zijn aardige vrouw joke aarts, telg uit een bossche kunstenaarsfamilie. zij schilderde olie op canvas. zij hadden een drietal kinderen, waarvoor ik regelmatig moesten babysitten voor een daalder.

dokter blomjous onze hardwerkende huisarts. een joviale vent met veel kinderen. hij heeft ons ter wereld gebracht en toen ik was geboren, werd hij even verrast omdat de moederkoek mijn tweelingbroer joris bleek te zijn. ome jo de broer van mijn vader en architect van beroep zei in die tijd al tegen mijn zwangere moeder jont ge lijkt wel een slagschip. verder moet verteld worden, dat michael, mijn jongere broer in stuitligging werd geboren en helaas met erbse paralysen, omdat de dokter zijn armpjes niet eerst had geveegd bij de geboorte.

de kapper moens en zoon. hij was oorlogsinvaliede en trok met zijn rechter been. hij droeg stijl achterovergekamd zwart en later grijs haar en een smal snorretje à la david niven. hij grimeerde voor het toneel en carnaval, zijn zoon was minder opvallend.

het sanitair bedrijf broeders. zoon gerard zat bij ons in de klas en volgde later de lts en werd bevriend met mijn broer michael, omdat deze in een jazz ensemble speelde en hij van muziek hield.

op de hoek dus café st. joris en verder op op de hoek met het peperstraatje an van lierop, een deftige dame, bibliothecaresse van beroep. zij speelde piano, maar niet zo goed als mijn vader. in het peperstraatje zelf nog de familie van tra, waarvan de zoon ook tafeltenniste bij animo.

de familie van heyst. vader was ingenieur en directeur van een grote fabriek in koeltechnieken in ’s-hertogenbosch. jean-paul zat bij ons in de klas en was van huis uit een natuurvorser. hij prutste met electro en electriciteit en wij hebben meermaals onder stroom gestaan. hij liet ons bijvoorbeeld een dubbeltje oprapen in een bak water, dat wij mochten houden als wij dat eruit konden pakken. maar dat kon je wel vergeten. later is hij gaan flippen, hij had gewoon kennis te veel. nu rust hij in een besloten gemeenschap. zijn jongere broer was niet alleen bevriend met olivier en maritza, maar hij werkte ook voor belsec en woonde eveneens in de omgeving van mol.

van het markveld uit naar de kerk:

drogisterij van oers, een broer van de acountant jozef van oers, waarmee hij het niet goed kon vinden. het was een magere vrijgezel met misschien enkele buitenechtelijke kinderen, maar zeker is dat niet.

tegenover die drogisterij de firma schones, de enige loodgieters in vught, naast het winkeltje van den otter. het edele ambacht werd verricht door pa en zijn twee zonen, die het buskruit niet hadden uitgevonden. aardig waren ze wel. de dochter verkocht onnozel porcelein in de winkel.

verder op vrients, de paardensmid. deze smidse werd later tot bakkerij verbouwd, die gerunned werd door de dames peynenburg, een goed passende naam voor dat beroep. in de smidse heb ik heel wat paarden zien beslaan en u weet dat brabantse paarden talrijk zijn. in die tijd was het een goede gewoonte om paarden in te zetten voor allerlei doeleinden, ik denk aan de gildefeesten, de melk- en de schillenboer en voorts aan de politie. de paarden, die werden uitgezet daarentegen kwamen uiteindelijk terecht bij de paardenslachterij van van leusden en zo was de cirkel weer rond. van die paarden moet nog gezegd worden, dat zij ten alle tijden een spoor achterlieten om het midden van de weg aan te duiden, waardoor de gemeente kon besparen op witte cementverf. ecologie noemden ze dat later.

naast de kerk de paardenslachterij van van leusden en in de dorpstraat de groenteman en de tandarts linsen en zijn vrouw nini, waar wij 2x per jaar werden geboord op kosten van het ziekenfonds. veel geluk heeft hij niet gekend, zijn oudste dochter was gehuwd met een man, die bij een verkeersongeluk om het leven kwam. zijn zoon tom zat bij mij in de klas en is later eveneens tandarts geworden. zijn jongere broer teus was bevriend met mijn jongste broer leo, maar niet voor lang, omdat hij in korte tijd aan acute leukemie overleed. het was een heel verdriet. die praktijk werd later overgenomen door tandarts fick, die ook onderwees aan de faculteit in nijmegen en ik heb hem daar meerdere malen mogen ontmoeten als patient wel te verstaan.

schuin tegenover linsen richting kerk zat lamers met zijn electrobedrijfje (later zou hij het kleine winkeltje van den otter op de hoek van de torenstraat met een stuk grond van schones kopen). daarnaast de horlogemaker cremers. voorts truus hannema, een vriendin van mijn moeder en verderop in een vrijstaand huis de gehuwde dominee. ik heb er enkele malen op verzoek gebabysitted.

daarnaast de poort van de brandweerkazerne en het oude gebouw van de politie, een gebouw, dat wij van binnen en van buiten kenden, omdat wij regelmatig werden uitgenodigd voor een gesprek met inspecteur van de politie. waarschijnlijk werd in die tijd nog geen eisen gesteld aan de gestalte, omdat de inspecteur eigenlijk belachelijk klein leek in zijn grote uniform. en omdat hij zo klein was keek hij altijd heel streng als compensatie. maar deze potsierlijke figuur schopte het toch tot hoofdcommissaris.

in de oude tijden was tegenover de petruskerk het oude postkantoor, de oude albert heyn, de eerste supermarkt in vught en aan de overkantkant de winkel van de gruyter. ik herinner mij de grote blinkende ketels van geel koper op een rij, waar aan de onderkant de koffiebonen kwamen uit een toelopende tuit, afgesloten middels een half cirkelvormige klep. goud- zilver- en roodmerk koffie. moka, dubbel- en enkelgebrand. voorts de enorme tabletten met chocolade van allerlei soort van licht tot donker, zonder en met noten en rozijnen. de vele theesoorten, geplukt in het verre oosten. het rook er altijd heerlijk. nu ik er aan denk, krijg ik toch wat heimwee naar die goede oude tijden. de gruyter zelf, de grote baas, woonde en rentenierde ook in vught in de omgeving van sparrendaal, een oud semenarie, waar mijn vader in zijn begintijd ook nog les heeft gegeven.

tegenover de gruyter op de hoek van de dorpstraat en de kerkstraat, de oude paardenslachterij van van leusden. zijn brabantse zult was van ambachtelijke kwaliteit. nooit in mijn leven heb ik betere zult geproefd. niet fijngemalen en grijzig, zoals van zijn concurrenten, maar roodachtig met stukken vlees in gelei. enkele malen mocht ik vertoeven op de binnenplaats, waar de dieren geslacht werden, paarden, koeien, varkens en lammeren. zij werden gevild met een enkelloops apparaat, dat tussen de ogen werd geplaats en neem van mij aan dat er geen enkele meer loops liep. de kogel boorde door de hersenen, het dier zeeg of klatste neer als een blok en aporadisch waren er nog enkele stuiptrekkingen te zien. de keel werd slagaderlijk open gesneden en zo gutste het bloed met stralen, omdat het hart nog klopte, in de geul, die het bloed verzamelde in een vergaarbak om er later bloedworst van te maken. dampend warm was het uitzicht.

rondom het raadhuis en park reeburg:

het nieuwe postkantoor tussen kerk en raadhuis, en verder op de hoek tegenover het raadhuis de notaris corstjens. die had drie zonen geert zat bij mij in de klas en ik had een hekel aan hem, omdat hij altijd hogere punten kreeg van mijn biologieleraar meneer de wolf, terwijl hij niet meer ervan kende als ik. zijn broer frans zat bij joris in de parallelklas en op een onvergetelijke dag, viel hij van het dak en belandde eerst op zijn rug en later in een rolstoel, omdat zijn rug gebroken was. inmiddels is hij een bekend neuroloog aan het st. radboudziekenhuis te nijmegen.

in het blok tegenover het raadhuis in de loewensteinlaan woonde de familie sassen, vader was diplomaat en altijd veraf en zijn zoon clemens een aardige verwende jongen, die zowat van alle denkbare dinkey-toys een exemplaar in huis had. hij had een onbelangrijke zuster met donker haar met slag en bruine ogen.

verderop generaal chapin, chefstaf van het leger en van joodse afkomst. een imposante man met gezag, dat zag je zo. als hij salueerde dan werd zijn pet meteen gestreken. in die tijd waren er velen kazernes in vught en den bosch, ik memoreer de lunetten, de frederick, de prins willem en de magriet kazernes. zijn vrouw was rosien en mogelijk nog meer joods dan de generaal. altijd deftig opgemaakt, maar met iets te veel lippenstift.

weer wat verder in die lusvormige straat en nu tegenover park reeburg woonde de rechter en baron van heuvel tot westerflier, die zitting had in het hoger gerechtshof in ’s-hertogenbosch. zijn tuin was eerder klein in tegenstelling tot zijn naam. behalve een molshoop was in de verste verten geen heuvel te bekennen en laat staan een westerflier. zijn zoon heette ook clemens en was zo braaf, dat het minder leuk was om daar te spelen.

2007/06/05

marktveld, de bewoners


café st. joris, een hoekhuis, grenzend aan de taalstraat met aan die zijde een elegante veranda voor koffielieden en theeleuten. je kon er maaltijden bestellen en afhalen. het café was een verzamelpunt van het sociale leven en in mijn tijd was er de roemruchte tafeltennisvereniging gehuisvest met de naam animo, de grootste concurrent van jeep (jvc). wij, vijf broers, trainden twee maal per week en draaiden mee in de hoogste competitie samen met de gebroeders aarts, rinus den otter en nog velen anderen. wij hadden een officiële trainer uit den bosch met goede kwaliteiten.

café kennis, waar vele mensen vertierden en verteerden, een gezellig dorpscafé tegenover de pomp gelegen. verzamelplaats voor halfgaren en artistiekelingen met aanverwante geesten. ik noem ant en joris bedaux, piet van hooff, frits, pieter en mien grips, sjaak en ton vrencken enzovoorts. mijn moeder frekwenteerde dit café met de regelmaat van een klok om haar vrienden en vriendinnen te ontmoeten en even weg te zijn uit de dagelijkse sleur van het drukke huishoudelijke leven en ik herinner mij dat ik op haar grafschrift zou zetten: nu is zij niet meer bij kennis. en gek genoeg tegenwoordig heet dat café de klok.

dello een zetterij met een heel bescheiden winkeltje. vandaar dat ik niet het woord drukkerij gebruik.

de familie van oers. hij was accountant bij het ziekenfonds en zij een struise verpleegster. hun schone dochter ardien, was in dezelfde tijd geboren als ondergetekende en omdat mijn moeder bevallen was van castor en pollux en de (moeder)melk schaars in de oorlogsjaren, mocht ik voor het eerst het genoegen smaken om reeds op jeugdige leeftijd min of meer vreemd te gaan, hetgeen ik nooit beklaagd heb.

cécil de bont, gehuwd met een architect. zij was doofstom, zoals dat in die tijd nog werd genoemd. een hele vriendelijke vrouw, die muziek maakte, aria’s zong en tot het kunstenaarsgroepje van vught eo werd gerekend.

de familie de kort met een meubelwinkel aan de voorkant. erg veel verkochten zij niet en kwamen dan ook regelmatig te kort.

de familie meys, meer van burgelijke stand. zij poetste en haar dochter naaide amerikaans (fijn verstelwerk) en zij mocht er wezen.

onze naaste buur, de familie de bekker. deze bestond uit een viertal gezusters, maria corry toos en trees en één broer egon, die witte pater was en zelden thuis. de spil waar alles om draaide was maria, een omvangrijke maar hartelijke vrouw, ahw de tweede schommel, die in de tuin van eden stond. omdat zij moeilijker ter been was, deden wij makkelijker boodschappen voor haar en haar familie. toos trouwde later met ene hurkes uit amsterdam en trees met piet van pinksteren, die tegenover woonde op het marktveld en een klein aannemersbedrijfje bezat. zij verhuisde naar de helvoirtse weg. corry werkte op de dienst administratie van het grootziekengastuis in den bosch en verdiende de centen voor het huishouden en had dus geen tijd voor de boodschappen. het was een soort win-win situatie, maria deed het huishouden, ik deed de boodschappen en in ruil daarvoor kreeg ik behalve de ontboezemingen van maria, koffie ad libitum, toffees voor mijn gebit en tabaksblaren, ik meen van chief whip. van trees moet nog gezegd worden, dat zij de eerste patiente was, die een aortabroek operatie heeft ondergaan, in die tijd een hele ingreep. egon was maar af en toe thuis, in het begin nog vanuit afrika, waar hij les gaf op het seminarie en later vanuit het hoofdkwartier in engeland. hij had een open rond gezicht, waaraan je kon zien, dat hij van de bekker was.

de familie den otter, op de hoek van de torenstraat en het marktveld, een oud braaf echtpaar, met een heel klein winkeltje in huishoudartikelen. hun zoon, martin, een toffe peer met flappo’s (flaporen) kwam regelmatig bij ons oppassen en dat viel bij ons wel in goede aarde.

de familie willekes. vader was apotheker en vulde zijn potten vanuit zijn rolstoel, omdat hij een spierziekte had, ik meen ms. ma had een klassieke opleiding genoten en bestierde het huishouden vanuit de achtergrond. dochters en zonen van elk twee: hanneke els peter en loet. hanneke zat bij mijn oudste zus jacoba in de klas, els was van onze leeftijd en dus één klas lager. loet was de jongste en een wildebras. de apotheek liep goed en stond op de hoek tegenover ons huis. in die tijd bedroeg de winst op de medicijnen nog ruim dertig procent van de verkoopsprijs.

van casteren, een tweedehands garage naast de apotheek. de poort stond meestal open, maar het was niet altijd duidelijk, wat zich achter die poort allemaal afspeelde.

mien naaikes. of ze werkelijk zo heette is maar de vraag. in ieder geval dreef zij een klein winkeltje met grutterswaren. wekelijks kwam zij onze bestelling aan huis afleveren: meel, suiker, kaas, boter, eieren en niet te vergeten caballero. alles werd op de lat genoteerd en dit kwam ons wel goed uit. 1x per maand werd afgerekend en dan kreeg je een stuk worst cadeau.

schuin ertegenover was de melkboer en ik meen, dat die ook van van casteren was. ik herinner mij nog goed, dat de melk aanvankelijk met een maatliter in pannetjes werd gegoten, die dan in de vliegenkast werd gezet. later werd overgestapt op flessen melk, ik denk in die tijd nog niet gepasteuriseerd. de melk was dan ook regelmatig zuur, vooral in de zomer. als u weet, dat wij s’morgens jarenlang broodpap hebben gegeten, dan weet u ook, dat wij er geen pap meer van lusten.

van pinksteren, een kleine aannemer. naast dat huis was de opslagplaats van al het bouwmateriaal - stenen zand cement en hout - naar het markt veld toe afgesloten met een grote groene poort, rond van boven, die altijd als goal fungeerde bij de voetbal wedstrijden op het marktveld en dat was dus dagelijks. dat dat niet zonder lawaai verliep moge duidelijk zijn en ik bewonder de eigenaar voor zijn stille goedkeuring. en natuurlijk sneuvelde er ook wel eens een ruit, die dan met een doorzichtige glimlach door de eigenaar werd vervangen.

het huis ernaast was van van besselaar. hij was in dienst van van pinksteren en een brave jongen en een beetje ordinair zoals de meeste bouwvakkers.

in het volgende huis was de firma hazenberg gevestigd, een groot aannemersbedrijf, dat overal in en aan zat en half vught en omstreken onder zijn controle had, mede ook omdat de gebroeders zitting hadden in het gemeentebestuur, van waar uit zij hun destructieve bouwwerken organiseerden. mijn vader huurde dus van hen het huis op nummer 36.

dan een huisje, waar de familie den otter woonde en geen familie van den otter bij ons op den hoek. hun zoon rinus was ingenieur bij philips en een zeer goede tafeltenisser. hij speelde met animo en ik geloof zelfs in de hoofdklasse. zijn backhand was flashend.

daarnaast woonde de familie van der steen en ik meen dat zij een periode schoenen en aanverwante artikelen verkochten. hun zoon jules was geen familie van de bekende striptekenaar maar wel bevriend met mijn broer leo. het huis stond tegen over de pomp en dus tegenover café kennis. momenteel is daar een goed lopende kaas- en notenbar in gevestigd.

2007/06/04

marktveld 36


en nu over ons huis. als kind kon je je geen beter huis wensen. mijn vader betaalde in die tijd niet veel huur, waar tegenoverstond, dat hij zelf het hoogst noodzakelijke moest repareren. mijn vader was één van de zeven telgen uit een tilburgs aannemersgeslacht, en bovendien bestudeerd in de abracadabra en de meetkunde, zodat hij eigenlijk het best geplaatst was, om dat huis te huren. hij was leraar wis- en natuurkunde en in die tijd verdiende dat echt niet veel.

de voorgevel bestond uit een oude donkergroene gebladderde deur met klopper, later een trekhengsel voor de bel. in de deur was een ruitertje, waar je door kon kijken om te zien of de paardenkoopman al gearriveerd was en een horizontale sleuf met klepper, de belbrievenbus. boven de deur was een ruit van doorzichtig glas, die nog enigszins dunnetjes het licht doorliet, dat tevoren al gefilterd was door de lindebomen voor ons huis. de deur ging zijn gang in een lange geplavuisde corridor van een meter of twintig, die het huis in twee verdeelde.

aan de rechterzijde, langs de torenstraat, lagen achtereen en volgens de speelkamer, de zijkamer en de kelder. aan de linkerzijde de voorkamer, de tussenkamer, de keuken en de bijkeuken, vanwaar je door het achterraam kon kijken op het plaatsje en langs de werkplaatsen naar de enorme tuin, die er achter lag. de tussenkamer was eigenlijk een ruimte onder een zeer steile trap, die vanuit de gang naar boven liep en ik zeg zeer steil, omdat mijn moeder deze trap meerdere malen in stijl met haar achterwerk heeft genomen. tegenover de kelder bevond zich het toilet.

op het bovenverdiep lagen twee grote en twee kleinere slaapkamers. later werd daar nog een grote achterkamer aan toegevoegd. de slaapkamer van mijn ouders lag aan de voorkant over de hele breedte van het huis, en suite en gescheiden door een romantische boog en telde vier kozijnen, twee aan elke zijde. later werd het kleine kamertje tegen de ouderlijke slaapkamer verbouwd tot badkamer. de slaapkamermeubels waren heel romantisch en van oerdegelijke kwaliteit, omdat het de jaren moest trotseren.

aan de andere kant van de trap lag de jongenskamer, met een inkijkvenster boven de trap en waar in principe drie bedden opstonden nog van oude aupingveren voorzien. je kon de trap boven rechtsom volgen, twee maal haaks en zo verliep de bovengang over de ondergang. de kleine kamer naast de badkamer behoorde eerst aan mijn oudste en later aan mijn jongste zus toe. de half onder het dak liggende achterslaapkamer stond dan weer boven op zijkamer en via een deur kwam je op de vliering van de grote achterkamer.

deze achterkamer, die in het verlengde van de gang beneden lag, was wel minstens twaalf bij acht meter en geheel gebouwd door pa en zonen, een karwei dat later zijn zaad afwierp. aan de toren straat begrensd door een drietal grote ramen in kleine raampjes onderverdeeld en vooraan stond een grote uitschuifbare eettafel voor minstens een man of tien en in de vleugel daarachter de vleugel, een duitse duisberg, schoon van klank en kleur. op het bovenblad lagen achteloos enkele violen en de sleutel van de metronoom daarlangs.

dan in de achterhoek stond de ezel van mijn moeder en mijn vader stond er op. ook waren er enkele fauteuils naast de haard, waarop een brabantse stoof was aangesloten, die eerst op hete kolen en later op gas liep. dan weer enkele fauteuils en aan de tuinkant slechts één ruim raam met enkele gecapitonneerde stoelen er onder en een canapé daarlangs. daarbij hoorde natuurlijk een grote noten houten salontafel waarop de partituren met noten lagen. de balken aan het plafond liepen dwars op de lengte. ook had mijn vader een voetstuk gemaakt, waarop zijn cello stond.

vroeger was deze muziekkamer een ouderwets en antiek werkplaatsje, van vorm een soort kop-hals-romp boerderijtje, maar dan kleiner. vooraan stond de werkbank en het ijzergrut in apothekerskastjes, dan volgde een kleine doorgang naar een ruimere werkplaats waar verscheidene machines stonden voornamelijk voor houtbewerking. voor de ingang was een soort zitruimte, waarop je ook uitkeek vanuit het keukenraam en het dak was van gips en stro. in de hoek boven zetelde een nestje van gierzwaluwen, die jaarlijks vrolijk af en aan voerden en onze goedweervoorspellers waren.

achter dit antieke werkplaatsje en meer in de richting van de tuin, was een tweede nog ruimere werkplaats zo’n twintig meter lang. ik meen dat daar in de beginperiode de verzamelde kleding van de vincentiusvereniging bewaard werd en het rook er dan ook altijd naar mottenballen. het tuinpad was begrenst naar onze buur toe door een evenlange brede ligusterhaag en aan het begin van het tuinpad stonden enkele seringen, zowel witte als roze, die altijd heerlijk geurden en in het voorjaar concurreerden met lelietjes-van-dalen..

deze tweede achterbouw werd later de werkplaats van mijn vader. aan de torenstraat was deze toegankelijk middels een grote ronde groene poort met onhandig half uitslaande deuren, die bijna de hele torenstraat blokkeerde en daarom later vervangen werd door één grote schuifdeur. dan nog was het een kunst om de auto van mijn vader binnen te loodsen. daar stonden dan uiteindelijk de zeven houtbewerkingsmachines, waarvan ik mij er zes herinner, een schuurband, een grote draaibank, een cirkelzaagmachine, een lintzaag, een decoupeerzaag en een van dikte bank, die alle hout klein kreeg. natuurlijk waren er ook verscheidene types van gaatjesboorders.

wij maakten dankbaar gebruik van de draaibank om er dropwater in te maken van laurier en anijs, van de lintzaag om er lintwormen mee door te zagen en van de schuurbank, een waarmee je aan de lopende rol hout spiegelglad kon maken. wij hebben menig uurtje daar doorgebracht en ik moet zeggen dat deze toegepaste wiskunde ons later geen windeieren heeft gelegd. als handarbeider heb ik nog alle dag plezier van wat ik toen heb geleerd. aan de tuin zijde aan de kant van de torenstraat was een vierkante ruimte afgebakend, die insprong in de tweede achterbouw en het oorspronkelijke vincentiushok was, later ons tuinhok.

aan het begin van het gangpad was een groene deur, die toegang gaf tot de werkplaats en aan het eind een deur, die altijd op slot was omdat deze ook in de grote werkplaats uitkwam. daar stonden enkele rozen. de overgang naar de tuin werd begrensd door een sterappelboom, die meestal vrucht droeg en waar wij ons elk jaar ziek aan aten. de tuin was groot en werd aan de torenzijde begrenst door een lange houten schutting van een meter of dertig. achter in de tuin stond een zeer hoge schommel en nog een perenboom, die het meestal slecht deed. langs de border van de buren stonden enkele rode bessenstruiken.

de buren, de familie de bekker, waren vriendelijke brabantse mensen en wij kwamen daar regelmatig op de koffie. soms ook wel in hun tuin om er te eten van enkele verboden vruchten, hetgeen zij best wel zagen, maar er niet over klaagden omdat wij jong en enthousiast waren en bovendien hen hielpen met verschillende boodschappen. zij hadden een heerlijke goed onderhouden tuin, die leek op de hof van eden. hun familie bestond uit vier gezusters en één broer, die witte pater was, omdat hij in een lang wit gewaad liep met een rode fez daarboven.

2007/06/03

marktveld


het huis op nummer 36 was ons huis. het was een pand, dat in de zestiger jaren op de lijst van monumentenzorg geplaatst werd vanwege zijn authentieke voorgevel en het feit, dat de achterbouw destijds nog gediend had als paardenstalling voor officieren van het franse leger van napoleon. natuurlijk ook omdat het enigszins bouwvallig was. inmiddels was trouwens de dorpskern al kapot gemaakt door de firma hazenberg.

het was een groot huis, dat samen met zijn buur één geheel vormde. het huis stond op de hoek van de markt met de torenstraat, die uitkeek op de grote toren, die protesteerde tegen de hemel, vierkantig maar statig van aanzicht met halverwege een aantal horizontale jaloezieën en een verticaal hekwerkje boven en aan elke zijde een prachtig uurwerk, dat elk half uur zijn slag sloeg. soms galmde carillonnoten in het rond, een feest om te horen.

in het begin van de 16e eeuw werd deze 40 meter hoge lambertus toren gebouwd en kwam later in het bezit van de protestanten. in 1956-1958 werd de toren gerestaureerd en voorzien van een carillon, dat in den beginne uit 35 welluidende klokken bestond en later in 1987 werd uitgebreid met een 12-tal tot 47. het waren nu deze carillonnootjes, die af en toe voor het oprapen lagen. het ros beiaard – de beiaardier – kende ik alleen van verhalen, alhoewel mijn vader er bij wijze van uitzondering ook wel eens op speelde.

het huis begrensde samen met zijn gevelgenoten een ruim plein van zo’n zeshonderd vierkante meter, het marktplein, en parallel aan de huizenrij stonden dikke hoge lindebomen met daarvoor nog hoge gietijzeren lantaarnpalen, die eerst nog werden aangestoken middels een stok met een fakkel, maar later werden vervangen door antieke zeskantige groen geschilderde lantaarnpalen in ijzer gegoten. in den beginne was het plein nog geplaveid met kinderkopjes en aan de kop stond plompverloren een vierkante zuil van cement.

het was een antieke waterput met bijhorend beslag, de pomp geheten, omdat men daar middels een hengsel welhaast onuitputtelijk water kon oppompen. dit monument werd afgebakend door betonnen paaltjes met hangende kettingen zowel aan het hoofdeinde als de flanken. de pomp fungeerde van oudsher als een sociaal draaimoment voor processies en optochten. ook kon je er naar believen naar de pomp lopen.

aan die kant lag het st. jorisstraatje, dat uitkwam op de taalstraat. tegenwoordig ligt daar het vughtse museum, maar in die goede oude tijd was daar nog geen sprake van te meer daar wij zelf onderdeel uitmaakten van dat museum. aan de andere kant lag het peperstraatje, dat met een kromme bocht langs de oude paardenslager eveneens uitwam op die taalstraat en van het centrum uit overging in het van oudsher bekende maurick plein. dit open plein was genoemd naar prins maurick, die in 1601 van daar uit 's-hertogenbosch belegerde.

hij schoot zijn kanonskogels af vanuit het opgevorderde kasteel maurick, dat verderop lag aan een zijarm van de dommel en over de uiterwaarden keek. het slot was te bereiken via een laan rijk aan lommer, een smal wandelpad aan weerzijden begrenst door eiken en beuken, die de laan in het midden hielden. de laan leidde naar een hangbrug, die hing over de gracht rond het onneembare kasteel. het slot was oorspronkelijk in het begin van de 16e eeuw gebouwd door jan heyns in opdracht van jonker jan heym en werd eerst later definitief naar prins maurick genoemd.

het marktplein was een juweeltje van een dorpsplein, zoals er zovele waren in die tijd in het oude brabant. ik ken ze nog allemaal en het zijn er teveel om op te noemen. dus spreek ik niet van gestel (st michielsgestel), cromvoirt, helvoirt, schijndel, st oedenrode, oorschot, berkel en schot etc. en het moet gezegd worden, dat de zgn economische vooruitgang in wezen de achteruitgang of zelfs ondergang betekende van velen van deze idyllische plaatjes en plaatsjes.

tegenover ons huis was apotheek willekens gevestigd, eveneens op een hoek gelegen en waar iedereen zich aan vergaapte. het marktplein ging als vanzelf over in de kerkstraat, die uitzag op een onfatsoenlijk grote maar imposante katholieke kerk (wat heet dom) in hoofdzakelijk laat gotische stijl en aan het begin van de 19e eeuw gebouwd door architect carl weber in het jaar 1884. de kerk had meer steunberen dan een dierentuin rijk was.

deze kerk was naar st. petrus genoemd en omarmde een domein, waar de armen u tegen zouden zeggen en dat meer dan waarschijnlijk met lange vingers binnengereefd was door de schooipraktijken van pastoors, die vast in goed geloofden en de draagkracht van de gegoede burgerij. het omvatte naast de pastorie een grote kloostertuin en oorspronkelijk ook het kerkhof, dat eerst later verplaatst werd richting (eind)station.

voorbij de apotheek willekens, dus haaks op de kerkstraat, ging de markt over in de ploegstraat, die op zijn beurt met een lichte bocht weer uitkwam op de pastorij van de st. petruskerk (het andere bocht). halverwege aan de linker kant lag een open veldje, waar wij vaak speelden. dat veldje grensde dan weer aan de achterkant van huizen, die weer aan de taalstraat grensden. en zo was het cirkeltje dus bijna weer rond.

nu op het marktveld dus stond ons huis en omdat wij met velen waren kende iedereen dat huis. mijn vader huurde het huis van ene zekere hazenberg, een klein aannemersbedrijfje, in die tijd en nog aardige mensen. later zou dat langzaam veranderen, dat kunt u van mij aannemen. overigens woonde die hazenberg ook op het marktveld en inmiddels heeft hij zijn rijk uitgebouwd tot een groot imperium, een zogenaamd steenrijk.

2007/06/02

oud worden en indommelen


ik ben geboren en getogen in vught, een dorp aan de stinkende dommel, een meanderend riviertje, drie km gelegen onder ’s-hertogenbosch (den bosch), de hoofdstad van noord-brabant en mijn naam is jeroen, dat lijkt logisch. natuurlijk stoot ik vele mensen voor het hoofd vanwege het feit, dat vught niet zo maar een dorp is. en een beetje gelijk hebben ze wel, immers het dorp kent een rijke geschiedenis.

het karakteristieke van vught is, dat het reeds van verre herkenbaar is aan zijn oude kasteel maurick , de veertig meter hoge en vierkantige st. lambertustoren met zijn vrolijke carillion-noten, de neogotische st. petruskerk van architect carl weber, het nieuwe raadhuis leeuwestein met zijn metershoge spuitfontein en het naastgelegen park reeburg, de ijzeren man, ooit genoemd naar de stoommachine, die de zandvlakte in de vughtse bossen afgroef, nu recreatieplezier voor vrouw en kind, de lunetten, de beruchte duitse ss-concentratiekampen uit de tweede wereldoorlog, later opvangcentra voor molukkers (meest ambonezen) en voorburg het grootste gekkengesticht van nederland, waar ik een groot deel van mijn jeugd heb doorgebracht, nee nee omdat ik bevriend was met het zoontje van de direkteur. dan spreek ik nog niet van het huis met de vier kolommen, de vuchtse hei in het verlengde van de campina, het klooster sparrendaal en het feit, dat directeuren zoals die van albert hein en de gruyter hun heim hadden in deze vughtse heerlijkheid.

de naam vught (fuchte, vucht of vocht) betekent vochtige plaats. eerst rond 600 werden veel moerassige gebieden in taxandria, het verlengde van de campina en de kempen door veranderingen in het klimaat beter bebouw- en bewoonbaar. de oudste bewoners moeten we zoeken in de omgeving van het maurickplein en de gent, een keltisch woord, dat riviermonding of samenvoeging betekent en dit van enkele riviertjes, waaronder de dieze, de aa en de dommel. aan de gent, waar nu de orangerie staat, lag de oude haven van vught. vught is eigenlijk een verhoogd eiland (bergh of broeck). de huizen werden aanvankelijk gebouwd met het hout uit de bossen rond het eiland en eerst na 1300 is er sprake van een "bergh, daer een huys op staet" (kasteel maurick).

vught was één van de belangrijkste handelsplaatsen van het noordelijk brabant, totdat die rol werd overgenomen door de stad ’s-hertogenbosch, die rond 1200 werd gesticht. ik was niet van plan om een historische roman te schrijven, dus noem ik enkele familienamen om te laten zien, dat vught aan den dommel weliswaar stinkt, maar voor den drommel niet voor niets:

de liescap’s : jan en zoon gijsbrecht, bouwmeesters van de stenen toren en huizen, later ook de vestigingsmuren of de wallen van den bosch. aktief als lid van de zwanenbroeders, de onze lieve vrouwe broederschap van de kathedraal sint jan, en bestuurders van de tafel van de heilige geest, de organisatie van de armen- en ziekenzorg. katarina van aelst, nicht van gijsbrecht liescap, gehuwd met ridder hendrick van maurick, hertog van gelder(land) en eigenaar van het kasteel, dat later naar hem genoemd zou worden: kasteel maurick.

de heym’s : in volgorde goosen, jan, aert, arnt en hendrik. hertog karel de stoute benoemde ridder goosen heym, presidentschepen van den bosch tot rentmeester en hoogschout van de stad en de meierij. zijn zoon jan heym, is de stichter van het grootgastziekenhuis in den bosch.

het kasteel maurick werd tot tweemaal toe opgevorderd, de eerste keer in 1601 door prins maurick en later in 1629 door prins frederick hendrik bij de belegering van ’s-hertogenbosch. de prins woonde in de toren boven de aert heym-zaal, vanwaar hij een goed uitzicht had over de belegerings-werken van den bosch. de frederik hendrikzaal, op de begane grond in het hoofdgebouw is door de prins gebouwd en door hem en zijn aanvoerders gebruikt als logistiek centrum (commandopost en kaartenkamer). het verhaal gaat, dat op een dag, toen de prins daar met zijn commandanten zat te eten, hij "over syn tafel met groff geschut werd gesalueerd": een kanonskogel veegde alle spijzen van de tafel weg. de prins, geërgerd, zond een boodschapper naar de commandant van de stad en beklaagde zich over deze wandaad. anthonie van grobbendonck, commandant van de belegerde stad bood direct zijn excuses aan en gaf de boodschapper een voortreffelijke maaltijd mee voor de prins met als gevolg dat den bosch wegens homgersnood moest capituleren in 1629.

jonker hendrik heym kreeg zijn uitgewoonde kasteel terug. de muren rond het eiland waren gesloopt, maar de bijgebouwen werden hersteld met stenen muren. jonker hendrik koos de katholieke zijde en kreeg derhalve geen functies meer in den bosch. de zware belastingen en de geringe inkomsten uit zijn boerderijen betekende het einde van de heym's. op 1 augustus 1680 werd kasteel maurick op last van de staten van brabant publiek verkocht.

de van beresteyn’s : respectievelijk christiaan, thomas, gijsbrecht en jacob. de nieuwe eigenaresse was jaqueline brouart, de weduwe van jhr. mr. christiaan van beresteyn, heer van geffen en pensionaris van den bosch. het wapen beresteyn-brouart is nog te zien op de toog boven de oude ingang in de toren op de binnenplaats. de beresteyn's hebben 200 jaar onafgebroken in kasteel maurick gewoond. jonkheer thomas van berensteyn huwde eerst met dina tromp, een kleindochter van de bekende admiraal maarten tromp en daarna met johanna de groot, een kleindochter van de rechtsgeleerde hugo de groot. het kasteel werd in 1884 geveild.

de van lanschot’s : kasteel maurick werd in 1884 gekocht door de koopman en bankier augustines van lanschot, die het kasteel meteen liet opknappen. zijn zoon august was burgemeester van vught en gebruikte het kasteel tevens als gemeentehuis. In 1935 werd de villa leewestein gekocht om dienst te doen als gemeentehuis. u kent ongetwijfeld de joviale bankier, die uit zijn schilderij stapt om u al handenschuddend te begroeten.

u heeft het al begrepen, waarom het dorp vught zo speciaal is, maar voor mij vooral vanwege mijn jeugdherinneringen. mijn ouders kwamen uit tilburg, toen nog bekend om zijn textiel en sigaren.
wij kwamen uit een goede katholieke familie, gekenmerkt door het getal zeven maal zeven. de vader van mijn vader was aannemer van beroep en had zeven kinderen: ome jan, deze werd doodgewegen om onduidelijke reden, misschien een afvallige katholiek? ome jo de architect, ome joris de wis- en natuurkunde leraar, ome frans de apotheker, ome leo de kinderarts, tante henriette, gehuwd met ene schuermans uit goirle en tante ant, gehuwd met ene bloemist janssen uit maastricht. en zowat alle broers en zusters van mijn vader hadden eveneens zeven maal zeven kinderen.

mijn moeder was kunstzinnig aangelegd, zij aquarelleerde meermaals met de penseel, een gevecht, dat zij niet altijd won, zij was geliefd bij vriend en vijand en had zich een plaatsje verworven bij de vughtse kunstenaars, maar meer vanwege haar joviale lach dan vanwege haar werkstukken. en de kunstschilders waren gecharmeerd vooral van haar ontboezemingen, die iets van renoir weg hadden, en het verbaast mij niet, dat zij daar ook mee wegliepen. vaker kon je hen vinden in een caféetje op de markt, dat toevallig de naam kennis droeg. zij hield van een jonge, die klaar werd ingeschonken en daardoor werd zij nog vrolijker, dan zij al was. op haar grafsteen staat gegraveerd: “nu is zij niet meer bij kennis”.

mijn vader was een wis- en natuurkunde leraar en ik herinner mij nog goed, dat hij in den beginne stad en land af fietste voor werk. zo gaf hij les in raamsdonkveer en dongen, hetgeen niet bepaald naast de deur lag. later lukte het hem om werk te krijgen in sparrendaal en uiteindelijk in den bosch aan het st. janslyceum, waarvan ik oudleerling ben. inderdaad heb ik les gehad van mijn eigen vader en omdat hij zo eerlijk was, kreeg ik altijd één punt minder dan ik verdiende. ik weet dit, omdat mijn identieke tweelingsbroer, die net iets minder slim was dan ik, in de paralelklas 1 punt meer kreeg voor natuurkunde maar eerlijksheidhalve moet ik erbij zeggen van een collega van mijn vader.

wij woonden in een oud vervallen huis aan het marktveld, maar toch een voornaam huis, omdat daar destijds nog de legerofficieren van napoleon gehuisvest waren. derhalve werd dat huis op de monumentenlijst geplaatst, nadat mijn ouders daar terplekke zijn overleden. het was een heerlijk huis met stallen en bijgebouwen. de huur was niet al te hoog voor een beginnend leraar, omdat de gebouwen slecht waren onderhouden door de eigenaar, de bouwfirma hazenberg, maar omdat mijn vader het een en ander geleerd had bij zijn vader, die zoals ik al vertelde een aannemersbedrijf had, knapte hij de boel zelf op tot ieders tevredenheid. de voorste stallen verbouwde hij met onze hulp tot een prachtige ontvangst- annex muziekkamer. de achterste stallen gebruikte hij als werkplaats, die bijna professioneel te noemen was, gezien de nodige machines als een grote cirkelzaag, een van diktebank (schaafmachine), een schuurbank, een vreesmachine, een lintzaag, en een draaibank. deze laatste werd door ons voortdurend gebruikt om dropwater te maken van laurier en anijs.

mijn vader had de opleiding conservatorium doorlopen in tilburg, zowel orgel als violoncello, hetgeen al uitzonderlijk genoemd mag worden. merkwaardig woord trouwens dat doorlopen, als je er even stil bij staat. er werd ten onzent huize dan ook voortdurend gemusiceerd in alle toonaarden. alle broers en zusters van mijn vader hadden wel iets met muziek en ik herinner mij, dat ome jo meestal de eerste viool speelde, en samen met een vriend de heer kessels een of ander trio’tje, waarvoor mijn moeder altijd in was. uren lang heb ik s’avonds naar muziek kunnen luisteren. af en toe trad mijn vader op als concertpianist voor het brabantse orkest, een ware belevenis. en omdat hij daarvoor de nodige avonden moest repeteren, hoorde ik steeds opnieuw hetzelfde pianoconcert, dat merkwaardig genoeg altijd anders klonk, als je er steeds naar luisterde. evolutieve muziek dus. ik houd van klassiek en ik mag wel zeggen dat ik bijna alles heb gehoord in de loop van de tijd.

zoals gezegd hadden mijn ouders zeven kinderen. de oudste, jacoba had het uiterlijk van mijn vader, grote bruine ogen met een markante neus en het karakter van mijn moeder, waar ze voortdurend mee overhoop lag. dan kwam de tweeling, joris en jeroen, ik werd het eerst geboren en later mijn broer, die aanvankelijk door onze huisarts dr. blomjous als moederkoek werd aangezien. merkwaardig, omdat zelfs ome jo destijds al had gezegd: jont, je lijkt wel een slagschip. wij waren zo identiek, dat zelfs mijn moeder zich bij tijd en wijle vergiste. zo herinner ik mij, dat ik eens een portretfoto liet maken door mijn nicht en dat mijn moeder hoog bij laag zwoor, dat het mijn tweelingsbroer was. professor van de ven en luc van hoek hebben naar aanleiding van onze geboorte een vers (castor en pollux) gepubliceerd in een literair tijdschrift.

daarna kwam michaël, die gehandicapt was met een erbse paralyse, omdat de dokter minder ervaring had in stuitliggingen. later heeft hij van weersomstuit zelfmoord gepleegd. de volgende in de rij was mijn broer rafaël, de lieveling van mijn vader omdat hij later ook fysica studeerde en violoncello. dan kwam leo, zogenoemd naar de kinderarts, die kort daarvoor was overleden in een smartelijk accident. als laatste werd een zusje gebaard, die wij zo noemden, omdat er al vijf jongens op rij waren geboren. haar echte naam was maritza, een frisse jonge meid, die aanvankelijk de meest stabiele leek van ons gezinnetje. tijdens haar geboorte werden joris en jeroen in de voorkamer, die als speelkamer diende min of meer opgesloten. wij waren zo opgetogen over de nieuwgeboorte van ons zusje, dat wij de voorruit aan diggelen sloegen, om de felicitaties van ome piet (pieter grips, de beeldhouwer), die voor ons raam stond te kijken, in ontvangst te kunnen nemen. later heb ik haar moeten begraven nadat er eerst drie treinen overheen geboemeld waren, alvorens enig spoor van haar werd gevonden.

in vught waren een aantal kunstzinnige families, waarvan de gripsen er één was. de familie grips uit de taalstraat bestond uit een aantal ongehuwde broers en zusters. frits den oude was architect en schilder. tante mien een magere vrome vrouw, verzorgde het huishouden en maakte poppen en beelden, ook mariabeelden, zoals gebuikelijk in die tijd. ik herinner mij, dat zij arsenal rookte van amerikaanse blend en dat zij het sigaretje altijd halverwege uit maakte om het later weer op te roken. deze gewoonte was ingeslopen nadat haar broer frits aan longkanker was overleden. pieter, determineerde graag heugels, was (strip-)tekenaar en beeld houwer. de beelden boetseerde hij van klei uit de maasstreek, en ik herinner mij de grijze en de roze soort klei, die opgeslagen lag in een grote bak achter het huis. de tuin lag trouwens aan de dommel, dit even terzijde. hij was gymnasiast en enthousiast, een grote humorist, met hem kon je lachen. hij was dan ook een graag geziene gast op feesten, en toverde met zijn lantaarnplaatjes bij iedereen een glimlach tevoorschijn. de gripsen leefden celibatair, zij het zonder certificaat.

nu was ik wel katholiek, maar toch minder dan mijn ouders en omdat zij altijd naar de hoogmis van half twaalf gingen, vaak omdat mijn vader het orgel bespeelde, gingen wij, mijn broer en ik, naar de mis van tienen, zodat wij dan een rondje raadhuis- en reeburgpark konden doen, een alternatieve manier om van gods schepping te genieten. tegen het eind van de mis liepen wij dan samen met pieter grips naar huis, nadat hij ons had verteld, hoe de pastoor zijn passie had gepreekt, zodat wij thuis alles haarfijn konden uitleggen. hij heeft dat nooit aan mijn ouders verklapt.

in dezelfde straat woonde de familie van hooff. wim, was de huisschilder van mijn moeder, en ik kon dat best begrijpen, het was een leuke knappe vent, die getrouwd was met een statige friese vrouw, met fraaie azuurblauwe ogen, die je altijd doordringend aankeken. zij noemde trees en was een goede vriendin van mijn moeder, omdat zij ook schilderde. later mankte zij wat, omdat zij het op haar heupen kreeg. ome wim kwam met regelmaat van de klok bij ons op de koffie. hij was een bekend schilder en zat veelal als erelid in de meeste kunstkringen en juries. omdat hij vaker grote afstanden moest afleggen met de auto, reed ik af en toe mee voor de gezelligheid. eens mocht ik van hem de kleuren uitkiezen voor de mariakerk in odylliapeel en tot mijn grote verbazing zei hij: “prima, dat doen we”.

verder in die straat woonde sjaak vrenken, van huis uit pianoleraar en organist en later beeldend kunstenaar. beroemd zijn zijn glas-in-lood ramen, mozaiken, muurschilderingen en zijn reeksen beelden, waarvan de gipsen piëta met de 365 spijkers de meest bekende is. dit beeld symboliserende de nieuwe piëta van smarten, en tevens zijn kritiek op de kerk omdat deze haar erfgoed in die tijd verkwanselde door vele gipsen beelden naar het stort te verwijzen. sommigen zagen hem als de anti-christ, waarmee ik maar wil zeggen, dat hij het ver heeft geschopt. zijn broer ton, woonde op de helvoirtse weg in een oud herenhuis, kunstenaar, schilder van beroep, leraar aan de bossche kunstschool. zijn aardige vrouw heette joke aarts, telg uit een bossche kunstenaarsfamilie. zij schilderde olie op canvas. zij hadden een drietal kinderen, waarvoor ik regelmatig moest babysitten. voor een daalder zat ik op de eerste rij. ton is in 2004 overleden en heeft een prachtig eigentijds oevre nagelaten, met groot respect voor historie en traditie.

er waren nog vele anderen, die tot onze kunstkring behoorden en mocht uw interesse zijn gewekt dan kunt u altijd het vughts cultureel museum gaan bezoeken in het straatje achter de taalstraat 88. mocht u niet bekend zijn in vught, dan raad ik u aan eerst naar het marktveld te gaan, om daar naar de pomp te lopen, een antieke waterput met bijhorend beslag. iets verderop ligt die taalstraat, waar u dan alleen maar achter hoeft te lopen. de taalstraat, zo genoemd omdat daar van oudsher vele talen werd gesproken in de tijd, dat vught nog het kruispunt was van alle water- en landwegen. het lijkt dan ook logisch dat "achter de taalstraat" ligt in de buurt van de gent, maar zeker weten doe ik dit niet. wat ik wel weet is dat in mijn tijd (1943) het historisch museum nog niet bestond, het is eerst opgericht in 1973. later in 1997 is er ook het “gripshuis” gesticht, niet in de taalstraat maar op het marktveld 3.

ik heb een heerlijke jeugd gehad in vught, wij gingen eerst naar de mis om een plaatje te verdienen, dan naar de st. petrusschool waar het kruisje werd gezet als je naar de mis was geweest, na school voetbalden wij op het voor de deur gelegen marktveld met de oude klinkers en de lindenbomen en als goal hadden wij ons de oude groene poort van de bouwfirma van pinksteren toegeigend en ik moet zeggen dat die familie heel coulant was, ondanks, dat er wel eens een bal door de ruit bij hen naar binnen vloog. een-nul zeiden we dan, maar deze goal werd toch niet meegeteld. soms gingen wij naar de vespers en zongen mee in het koor. u begrijpt, dat wij ons rondje raadhuis- en reeburgpark op zondag dik verdiend hadden. ook denk ik dat onze lieve heer er nu dik mee zou lachen.

in mijn schoolgaande periode had ik had één onafscheidelijke vriend prins bernhard genaamd en zoon van de dikke deur van voorburg, u weet wel het grootste gekkengesticht van nederland. dikke deur omdat hij de geneesheer-directeur van voorburg was, zenuwarts en psychiater van beroep. zijn vrouw agnes was als een tweede moeder voor mij en het heeft niet veel gescheeld of voorburg was mijn tweede tehuis geworden. u hebt beslist geen idee over de grootte en de omvang van het complex voorburg, een leefgemeenschap op zich, bestaande uit normale mensen, die door anderen voor gek verklaard werden, psychiaters, die dat zo gek nog niet vonden en door ondergetekende, die dat kan weten, omdat hij met zovelen heeft gesproken. het terrein besloeg meerdere vierkante kilometers, met boerderijen, bossen en vijvers, een uitermate geschikt terrein voor jonge ondernemers. en dat waren wij.

het huis van mijn vriend lag aan de rijksweg tegenover het terrein, waar voorburg begon. als ik kwam aanfietsen, stond daar bij een brugje altijd een man op mij te wachten, ascetisch van figuur met strakke diepliggende heldere ogen, waarmee ik dan een praatje maakte. hij vroeg mij of ik kon zien dat hij gek was. hij zei dat omdat hij vond dat hij te veel op zijn voorouders leek en daar bedoelde hij het apenras mee. ook dat zijn ogen iets te dicht bij elkaar stonden. hij was zeer onderlegd en kende vrijwel alle schrijvers en dichters uit zijn hoofd, die je er dan ook regelmatig hoorde uitkomen. hij las veel en zelfs de menzo, die toen nog niet bestond. hij was schizofreen weet u. ik zei dan tegen hem:”ben je gek jong, je bent de enige normale persoon, die ik ken” waarop hij mij lang en tevreden aankeek en zei: “tot de volgende keer”.

ja heerlijk is het om geboren te zijn in vught aan de dommel, de plaats waar mijn hart ligt begraven, mijn lichaam moet nog volgen en ik ben zo gek geweest om een pacemaker te laten implanteren, dus u moet er niet op wachten. van de andere kant zou ik zeggen, dat ik reeds onderdeel ben geworden van het oude historische museum van vught, omdat ik deel heb uitgemaakt van haar verleden. toen bestond het nog niet, nu heb ik recht om erin opgenomen te worden om in te dommelen zogezegd. met welk recht zult u zeggen, ik antwoord dan eenvoudig bezoek het museum en daar, waar ik ben ligt de menzo van juni 2006.

2007/06/01

oudste document van vught

Oudste document: 1453 (Latijnse versie)

Het Algemeen Rijksarchief in ’s-Gravenhage beschikt over een testament uit 1453 waarin melding wordt gemaakt van het gilde van de Heilige Barbara Maagd in de parochiekerk van Sint Petrus in Vught. Het Sint-Barbaragilde is dus al veel ouder. Hieronder volgt de oorspronkelijk Latijnse tekst. Bron: Algemeen Rijksarchief ’s-Gravenhage, inventarisnummer 78, Archief Collectie Rijksarchief.

“In nomine domini Amen. Universis et singulis presentes litteras seu presens publicum instrumentum visuris et auditures. Otto dictus de Hedel presbyter officians in divinis prochialem ecclesiam in vucht sancti petri Leodiensis dyocesis salutem in Domino sempiternam. Monemus quod sub anno a nativitate domini millesimo quadrigentesimo quinquagesimo tercia mensis februarii die septima hora vesperum vel quasi. Discretus et honestus vir henricus filius quondam petri van der haseldonck incola ville predicte meus parochianus ut domino deo nostro placuit eger existens et in lecto sue egritudinis decumbens bono modo et disposita memoria ut apparebat ipsum intuentem. Revolvens ad mentem illud prophete. “Dispone domui tue quia moriemus quai morieris”. Ne igitur suprema dies ipsum caperet inprovisum seu minus bene paratum. Coram me Ottone presbytero predicto sibi henrico sua sacra ecclexsiastica ministranti et testibus infrascriptis suum fecit condidit et ordinavit testamentum seu eius ultimam et et extreman declaravit voluntatem in modum et forman sequentem. Quodquidem testamentum seu quam ultimam et extreman voluntatem prefatus Henricus testator valere voluit jure testamenti aut jure codicillorum seu alio jure quae melius et efficacius valere poterit et debebit secundum pias et canonicas sanctiones. Im primis siquidem et ante omnia voluit et ordinavit quod omnia sua debita unacum expensis suarem exequiarum et illivite acquisita si qua sint de quibus post eius decessum legitima portio constare noticia et sua pia infrascripta legata reddantur et ad statum post obitum eiusintegraliter persolvantur. Item in speciali pro suis vagis et iniuste acuisitis et perceptis oblivioni traditis de quibus post eius decessum nulle apparebunt probationes legitime legavit ac deputavit unum stuferum semel dandum. Item legavit ac deputavit fabrice prochialis ecclesie sancti petri in vucht tres cronestos semel dandos. Item dictus henricus testator legavit et reliquit pro una missa septimanatim celebranda qualibet feria secunda et ante summan missam. Ad et supra altare sancte barbare virginis situm in ecclesia prochiali sancti petri in vucht nondum dotatum neque consecratum annuum et perpetuum censum seu redditum decem librarum communis census seu pagamenti de buschoducis. Quem censum seu redditum pretactum assignavit ad unum modium siliginis mensure de buschoducis quod sibi tenetur solvere elisabeth bolants ut dicebat. Et ad unam peciam terre pascualis sitam in enodem prochie de vucht sancti petri. Quod pratum seu quam peciam terre protacte contestatum henricum depnaldi emendo acquisierat prout hoc lacius in litteris scabinalibus desuper confectis continetur. Volens et mandans idem testator quod decani sive rectores fraternitatum sancti georgii martyris necnon sancte barbare virginis in aedem prochia pro tempore existentes debeant hoc censum seu redditum ad pium usem prenarratum pro salute anime ipsius testatoris atque uxoris sue ac parentum amborum regere et gubernare. Item prefatus henricus testator zelo devotionis accensus et pio ductus spiritu legavit et deputavit rectoribus seu provisoribus fraternitatis sancte barbare hereditarium censum octo solidorum communis pagamenti quem solvere tenetur sibi singulis annis quidam dictus scomaker ex domo sua ex hereditatibus sibi adjacentibus sitis in prochia de vucht pretacta prout in litteris scabinalibus desuper confectis lacius asseruit contineri. Volens quod dicti rectores tamen hoc debeant emere luminaria et illa accendere in commemoratione animarum in ecclesia predicta sancti petri in honorem dei omnipotentis et ad illuminationem fidelium animarum. Item legavit mense sancti spiritus in vucht decentos antquos nigros semel post obitum eius dandos et in usus communium pauperum distribuendos. Item legavit quator ordinibus mendicantium cuilibet unum cronistum semel dandum. Item legavit ymagini sancte marie matris domini nostri in eadem ecclesia unum blaffardium. Item Agneti nepoti sue omnia debita sua in Lyemde ut illa dividet cum suis coheredibus ac eciam illa quae tenebat sibi hubertus van jinghen. Item legavit ac deputavit cuilibet ecclesie prochiali in vucht unamtortysiam. Consequenter prenominatus henricus testator voluit et ordinavit quod proles sui post obitum amborum parentum condividere debeant omnia bona sua mobilia et immobilia paterna ac hereditaria et quilibet eorum assequi debeat porcionem suam post decessum amborum et non prius. Tali tamen condicione appasita quod petrus filius non habeat neque habere debeat auctoritatem neque potestatem aliqua bona immobilia seu hereditaria vendere seu gravare. Et in eventum in quem dictus suus filius petrus aliqua bona immobilia seu hereditaria venderet gravaret seu alienaret in illum eventum voluit prelibatus testator quod idem petrus suus filius penari et exhereditari debeat bonis hereditariis seu immobilibus sibi advolutis seu advolvendis pro et post obitum suorum parentum amborum. Itaque in eundem eventum voluit quod medietas omnium hujusmodi bonorum hereditariorum atque immobilium pleno jure dividere et expectare debeant ad alios proximiores. Itaque eo quod petrus predictus filius ipsius testatoris aliquid de bonis hujusmodi assequi et habere debeat videlicet unum grossum antiquum monete regis francie semel. Item suo plebano legavit duos stuferos semel dandos custodi unum blaffardium. Et premissis istis salvis remanentibus prefatis testator revocavit cassavit et annichilivit omnia et singula alia testamenta et donationes quascumque per eundem testatorem preteritis temporibus eorum quibuscumque personis factas conditas et ordinatas. Quam siquidem ultimam et extreman voluntatem per eundem testatorem ut premittitur sic factam et ordinatam idem testator a me Ottone predicto sibi eo tunc sacra ecclesiastica ministrante scribi et sigillo meo siggillari instanter postulavit et me ut suum plebanum seu curatem ad hoc diligenter requisivit. Ac fieri pecyt has patentas litteras seu presens publicum instrumentum. Acta fuerent hodie in domo inhabitationis dicti testatoris uxore sua ipsa astante et non litteris contradicente sita in prochia de vucht sancti petri. Sub anno mense die et hora qua supra. Presentibus ibidem una mecum honestis viria et discretis Johanne bylant. Wilhelmus van ghiessen. Waltero dicto scheenken. Arnoldo dicto van oss et quibus pluribus aliis laycis incolis dicto prochie de vucht testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum. Ego Otto de hedel presbyter pre
dictus sigillum meum proprium presentibus duxi appendans”.