2008/07/03

afspraak in mei


één mei is geen mei, en twee mei een half, honderd is een meier en de koster lust geen eier. de schout bij nacht is een meier en een vervelende kletsmajoor ook te. bim bam, het is twee voor twaalf en bijna is mei jarig. gedaan met de sossen, leve de meikoningin. waar ben je? aan de zwier in de stad, met de dans op stap, met het glas aan de tap, het brood in de mand, het beleg in de hand, hup marianneke, stroop in het kanneke, laat de rokken dansen met die vrolijke fransen.

gelukkig is het mei. ik ken de mei van gorter van haver tot gort. ik heb een schone oude editie in scharlakenrood en ik herkende de door jou opgestuurde passage onmiddellijk als het ware helemaal zijnde van mij, hij was één van mijn lievelingsdichters. en één mei moet gevierd worden, zij het dat de lente nog geboren moet worden. ik ben liever dichter bij jou, mijn lieveling in de lente, die komen gaat, en,

ach, hij keek meewarig rond naar de groene frisse twijgen, ontsproten in de lente, die nog moet ontluiken in een bladerdak van bonte kleuren, een mengelmoes van geluid en geuren. in het veld lagen weggedoken welgeteld twee geliefden in elkaars armen gekneld zo stevig, dat de lucht leek te trillen, zo hevig, dat balder zijn geliefde mei omarmde. vogels vluchten heen in de lucht waarop de zonne scheen, kwetterend hun vrolijk lied, waar opschudding lag in het verschiet. zo innig was de kus, die klonk in het rond en als een bries zich voortplantte over geurige weiden en het groene bladerdak, waar vogels dansten in het rond tot in de ochtendstond. de schapen in de weiden hoorden hun zucht en keken naar de lucht, die vol levend geluid een nieuwe lente inluidt. ja zo wil ik dat dit lied klinkt.

het kind was reeds geboren in mei en balder liep er vrolijk verloren, luisterend naar het klaterend gekabbel van de zilveren beek, waar hij even leek mee te golven op de witte kragen van schuim, die de beek her en der bedekte. het lekte water van de kant terug in de beek, die zo schone leek en bedekte zijn voeten met nat geglinster van vochtige druppels. vogels in de lucht gleden in sierlijke vlucht af en aan naar het struweel aan den waterkant, in kwetterende zang vol noten in zon gegoten. mei keek met zachten blik naar balder in de verte waar het speelse geruis van de beek en de zang der vogelen hen omsloten. de lammeren in de weiden speelden dartel en blijde, het geblaat was nog laat te horen als een korte reeks van egofonieën aan de kim. zo gleed mei voorbij.